Vanden gedinge dat geweest inde banc voir meye(re) en(de)/ scepen(en) van loven(e) tusschen henricke speelberch aenlegghe(r)/ ter eenre zijden en(de) mathijse weyns verw(ee)rde(r) ter ande(re)/ ald(air) de voirs(creven) henrick dede segghen dat de voirs(creven) mathijs/ tande(re)n tijden tegen hem gecocht hadde een peert om/ en(de) voir iiii rinschguld(enen) welke iiii rinschgulden(en) hij hem/ betalen soude alle maende(n) x st(uvers) alsoe lange tot dat/ al betaelt soude zijn en(de) dat die come(n)scap geschiedde/ omtrint s(in)t jan(smi)sse lestleden en(de) dat de dage van betalinge(n)/ lange wa(r)en v(er)streken dwelc al de voirs(creven) henrick p(rese)nteerde/ te thoene(n) soe v(er)re hem dat ontkint wordde hopen(de) soe/ v(er)re hij dat gethoene(n) conste dat de voirs(creven) mathijs hem/ de voirs(creven) iiii rinschgulden(en) sculdich soude zijn te betalen(e)/ d(air)aen hij hem p(rese)nteerde tafslage te late(n) comen de/ vracht van i voed(er) hoyts dwelc hij hem van buyten/ hadde gehaelt d(air) tegen de voirs(creven) mathijs seyde ontkynnen(de)/ dat hij tvoirs(creven) peert tegen den voirs(creven) henricke hadde/ gecocht mair seyde dat hij dat peert gehadt hadde/ van [vacat] en(de) dat dien selve(n) [vacat]/ toebehoirt hadde dwelc hij oic p(rese)nteerde te thoene(n)/ hopen(de) mits dien der aenspraken ongehoude(n) te/ zijne te voirde(r) wa(n)t hij hoopte dat de voirs(creven) [he(n)rick] ne(m)mermeer/ bewijsen en soude conne(n) dat hij tpeert tegen hem
//
gecocht hadde Ende nae dien de voirs(creven) p(ar)tijen tot hue(re)n/ thoen wa(r)en gewesen thoen(de) de voirs(creven) speelberch genoech/ dat de voirs(creven) mathijs tpeert tegen hem gecocht hadde/ mair vander so(m)men en(de) vanden dage van betalinge(n)/ en wisten de getuyge(n) luttel oft niet vele meer dan/ een getuyge die de come(n)scap geheel cleerde En(de) soe/ wert bij scepen(en) van loven(e) ter manissen smeyers gewijst/ met vo(n)nisse dat soe v(er)re de voirs(creven) speelberch bij/ zijne(n) eede ten heilige(n) derre houden dat de voirs(creven)/ mathijs tpeert d(air) questie af is tegen hem om vier/ rinschguld(enen) gecocht heeft dat alsdan de voirs(creven) mathijs/ den voirs(creven) speelberch sculdich sal zijn te betalen(e) de vier/ rinschgulden(en) oft zijne(n) moet d(air) af hebben Coram/ o(mn)ib(us) de(m)pt(is) scoonvoorst hove maii xiii