It(em) de voirs(creven) h(er) machiel in p(rese)ncia heeft gekint gehaven/ te hebben(e) en(de) ontfangen vand(en) h(er)scape van diest uut handen/ va(n) mathijse va(n) rode zijne(n) rintmeester de helicht va(n) xxxvi/ rinsschegulden(en) erffeliker rinten die hem vielen en(de) v(er)schenen/ omtrint paesschen lestleden Sceldt d(air)om quijte den voirs(creven) hee(re)/ zijn goede en(de) rintmeester vand(er) voirs(creven) t(er)mijne va(n) paesschen lest/ leden en(de) van allen ande(re)n t(er)mijne(n) van voe(r) den selve(n) paesschen/ v(er)schenen cor(am) buetsele hoelair febr(uarii) iiii